top of page

Onzichtbare stadsgenoten

De hitte sloeg ons tegemoet toen we het hotel door de draaideur verlieten. De wolkenkrabbers torenden hoog boven ons uit, de weerkaatsing van het licht trok een scherpe lijn tussen de zonovergoten kant van de straat en de kant die in de donkere schaduw ligt. De geur van het hete asfalt mengt zich met de koffielucht van een koffietentje.

We zijn op weg naar het Central Park en voor mij loopt mijn gezin door de mensenmassa in New York. De mensen lopen hier snel en gedisciplineerd, doelgericht. We lachen en keten met elkaar, opgewonden van het vooruitzicht om met de New Yorkse metro te gaan. De metro die we al zo vaak in zoveel films en televisieseries hebben gezien, dat we ons nu wereldburgers wanen.


Ik pak wat munten Dan zien we een haveloze man met een zwarte baard en hij is omringd door plastic tassen. Hij drinkt iets uit een blikje. Ik durf niet zo goed naar hem te kijken en bestudeer aandachtig mijn schoenveters. Dan vat ik moed en tast ik in mijn broekzak, pak wat munten en laat die in het bakje aan zijn voeten vallen. De man reageert nauwelijks. We dalen af naar de metro. Opeens horen we een schreeuw. Boven aan de trap staat de man en gebaart proostend met zijn blikje. Op onze gezondheid!


Wandelen in coronatijd Fast Forward naar 2021: ik wandel elke dag door het Kenaupark. Niet eens een kabouter-, maar een microbe versie van het Central Park. Ook de 18de-eeuwse statige panden die het park omlijsten lijken niet op de wolkenkrabbers, en toch is wel enige gelijkenis. De oude bomen, de grasvelden, hier en daar een paar honden, groepjes jongeren die zich op het gras neervlijen en de strategisch geplaatste zitbanken. Al snel krijg ik in de gaten dat de banken vaste bewoners hebben. Een jongen met koptelefoon wiegt van voor naar achter. Hij negeert alles en iedereen om zich heen en praat tegen een onzichtbare kameraad.


Zijn glimlach draagt mij huiswaarts Op een ander bankje zit een man van middelbare leeftijd geheel in het zwart gekleed, soms een dun sigaartje tussen de vingers geklemd. Ik zie hem regelmatig ’s ochtends op de fiets arriveren en aan het einde van de middag op dezelfde fiets herwaarts keren. Hij begroet onze hond uiterst vriendelijk. Ik fantaseer een heel verhaal om hem heen. Is het iemand die de schijn ophoudt dat hij elke dag naar het werk gaat? Ik probeer een praatje aan te knopen maar krijg geen respons. Ik loop door maar onze hond snapt het wel. Zij duwt haar neus tegen zijn broek en wacht op een aaitje. Zijn lach breekt door waardoor een gebrokkeld gebit zichtbaar wordt. Eindelijk iets of iemand die hem een reactie kan ontlokken. Zijn glimlach draagt mij huiswaarts. Deze column is eerder verschenen op Haerlems Bodem

bottom of page